In mei 1959 werd een gloednieuwe, glanzende sporthal geopend aan de rand van de groeiende campus van de Technische Hogeschool. Eindelijk hadden studenten de beschikking over moderne sportfaciliteiten, na jarenlang in tochtige barakken en oude sporthallen te moeten vertoeven. De voorgeschiedenis van deze sporthal blijkt een interessante mix van oplossingsgerichte studentenkolder, optica en filantropie te bevatten.
We gaan terug naar de voorbereidingen van het 21e lustrum van het Delftsch Studenten Corps, dat groots gevierd zou gaan worden. Het spektakel genaamd Tizzeniggi zette tussen 29 juni en 5 juli 1953 de hele stad op z’n kop. Huib van Heel, zoon van de Delftse hoogleraar A.C.S. (Bram) van Heel, was betrokken bij de voorbereidingen van de feestweek. Dat was geen sinecure. In de nasleep van de Watersnoodramp boden Delftse studenten maandenlang hulp. Het lustrum van DSC kwam daarmee op losse schroeven te staan.
Huib’s vader Bram was hoogleraar in de optica. Hij had een belangrijke rol gespeeld in het naar Delft halen van Van Leers Optische Industrie. In 1939 werd dit bedrijf, door toedoen van Van Heel, omgevormd tot Oldelft. De Technische Hogeschool was blij met de komst: de firma kreeg de mogelijkheid om in de kelders van het lab voor Technische Physica aan het bedrijf te werken. Door Van Heel en zijn studenten werd onderzoek gedaan naar de nieuwste ontwikkelingen in de optische technologie en studenten konden na afstuderen aan de slag binnen Oldelft. Een win-winsituatie.
Circus Tizzeniggi
Van Leers Optische Industrie en haar opvolger Oldelft werden geleid door Bernard van Leer en zijn zoon Oscar. Bernard had in de eerste decennia van de twintigste eeuw een nieuwe manier om olievaten te sluiten op de Europese markt gebracht en was daar, door grote orders van onder meer de Bataafse Petroleum Maatschappij (een voorloper van Shell), ontzettend succesvol en rijk mee geworden. Hij besteedde veel geld aan zijn hobby’s: dressuur en het circus. In de jaren dertig liet hij een eigen verplaatsbaar saloncircus bouwen, Circus Kavaljos, waar hij zelf, samen met familie en vrienden, in optrad. Inkomsten gingen naar goede doelen. Zijn zoon Oscar ging zonder zijn studie af te maken de filmindustrie in, bedacht een nieuwe, optische manier om geluid bij film op te nemen, en kwam op die manier in contact met Bram van Heel.
Dezelfde Bernard van Leer werd in 1953 in Parijs door een aantal ouderejaars corpsleden benaderd. Zouden zij misschien in juni het circus kunnen lenen voor een in allerijl opgetuigde lustrumviering? Daar ontstond het plan van Circus Tizzeniggi.
Het festivalterrein van het 21e lustrum van DSC kwam te staan op de sportvelden aan de zuidkant van de Jaffalaan, waar tegenwoordig de Haagse Hogeschool en de faculteit Techniek, Bestuur en Management van de TU staan. Dit was tegenover waar de familie Van Heel woonde, aan de Prins Bernhardlaan. Op het festivalterrein werd tussen de eet- en drinkgelegenheden het Circus Kavaljos opgebouwd. Bernard van Leer leende ook een aantal van zijn beroemde Lippizaner-paarden uit voor het spektakel. Clowns, liederen, paardendressuur, ballet en dans, een (nep)zebra, acrobaten en een orkest onder leiding van de beroemde hoboïst Jaap Stotijn: avond na avond werd de show, een toneelstuk dat zich afspeelde in een circus, met veel succes opgevoerd, mét Huib van Heel in de rol van operazanger en circusdirecteur.
Naast het spektakel vonden er tijdens het lustrum allerhande andere activiteiten plaats, waaronder een optocht door de binnenstad, een buitendag, een oud-ledendag en op een zondagmiddag een groots opgezet Concours Hippique waar prins Bernhard en prinses Beatrix aanwezig waren. Op een bepaalde manier ademden deze lustrumfeesten het optimisme van de jaren vijftig: met beperkte middelen en door elkaar te helpen kon vol goede moed de toekomst tegemoet getreden worden.
Commissie Plan-van Leer
Ook Bernard van Leer was na afloop zeer gecharmeerd van het spektakel. ‘De activiteit en geest in de studentensamenleving hebben bij die gelegenheid zozeer de belangstelling en sympathie van de heer Van Leer gewekt, dat hij zich spontaan bereid verklaarde om iets voor Delft te doen,’ noteerde rector van de Technische Hogeschool Oene Bottema. Tijdens het lustrum had Van Leer gehoord dat de Delftse Carousselvereniging niet over een manege beschikte. In eerste instantie bood Van Leer prompt aan om een manege te schenken. Dit idee veranderde in latere gesprekken richting algemenere gebouwen voor de TH: ‘een campus, een aula, mensa, sporthallen e.d.’
Toen Van Leer in april 1954 terug was in Delft om een lezing te geven bij de Sociëteit Phoenix, besloot de rector om acte de présence te geven. Er bleek meer hoog bezoek te zijn: de directeur van de Gist- en Spiritusfabirek en de directeur van Werkspoor, alsmede de wethouder. Bij deze bijeenkomst deelde Van Leer mee dat hij overwoog om een miljoen gulden aan de studenten en de TH te geven. Eisen en condities stelde hij niet, behalve dat hij ‘met Staat of Gemeente niets te maken wilde hebben’. Maar als het om gemeentegrond ging, ja, dan kon hij wel water bij de wijn doen. Dit was zijn aanbod, hij vertrok terug naar zijn woonplaats Luzern en wachtte ‘een antwoord van Delft’ af.
In Delft werd vervolgens een Commissie Plan-van Leer gevormd, bestaande uit vertegenwoordigers uit alle gelederen van de TH, de gemeente en de lokale industrie. Een hieruit voortkomend kleiner comité werkte de voorstellen verder uit. Beide commissies hadden een vertrouwelijk karakter; de (mogelijke) gift werd dus niet aan de grote klok gehangen. Maar meer dan een jaar na het aanbod van Van Leer was het de commissie nog niet gelukt om een goed voorstel te maken. Er werd over sportfaciliteiten gesproken, maar de gemeente Delft had inmiddels, ‘wachtensmoe’, besloten om het terrein dat voor een sportcentrum bedoeld was te bestemmen voor de bouw van een groot centraal laboratorium van TNO. De stedenbouwkundig adviseurs van de gemeente kwamen echter met een andere oplossing die het idee van een campus niet zou schaden: het terrein aan het einde van de Mekelweg net voor de Kruithuisweg.
Sportgebouw
In mei 1955 werd door de TH hernieuwd contact gezocht met Van Leer. Hij bleek nog steeds bereid om een schenking te doen – max een miljoen – ten behoeve van de bouw en inrichting van een sportgebouw voor de studenten te Delft. En hij voerde de druk op: vóór september moest er een plan liggen om het geld in 1955 of desnoods 1956 uit te geven.
Tot die tijd kende de TH nog nauwelijks sportfaciliteiten. Er werd gesport in een van de zalen van hotel Wilhelmina, maar dat was lastig omdat er in het weekend ook dansavonden plaatsvonden. Ook op Oude Delft 89 werd gesport, maar daar moest je twee trappen op om bij de toiletten te komen. Later werd het oude sleeptankgebouw aan de Nieuwelaan als sportruimte gebruikt. Die versnipperde situatie was overigens niet uniek voor Delft. Geen enkele universiteit beschikte over centrale sportfaciliteiten. Wat er aan sport werd gedaan, gebeurde bij de gezelligheidsverenigingen. En wie daar geen lid van was, kon dan ook niet of met moeite aan sport doen.
Na de oorlog nam het aantal studenten dat niet lid was (zogenoemde nihilisten) snel toe. Daarnaast was er in de wederopbouwperiode een sterk gevoel van saamhorigheid en probeerde men dat ook binnen de universiteit vorm te geven. Een sportcentrum, waar iedereen, ongeacht lidmaatschap van verenigingen, kon sporten, paste binnen deze egalitaire gedachte. Je zou het sportcentrum dan ook kunnen begrijpen in de context van de beginnende democratisering van de universiteit.
Het zou nog even duren voor het gebouw er was. Uiteindelijk schonk Van Leer iets meer dan negen ton aan de universiteit. Hij zou de opening van het gebouw niet meer meemaken: hij stierf in 1958. In mei 1959 opende het gebouw zijn deuren. Het resultaat was uniek voor zijn tijd, één van de eerste sporthallen van Nederland, en de eerste universitaire sporthal. Andere universiteiten volgden overigens al snel, maar meestal bekostigd met Rijkssubsidie en niet met giften uit het bedrijfsleven. Van Leer had de grootste gift gedaan, maar ook andere bedrijven waren aangehaakt. Zo schonk Philips de verlichting en de Nederlandse Linoleumfabriek de vloerbedekking. Tegenwoordig heet de centrale sporthal X1, maar de naam die eerder in gebruik was herinnerde de TU-gemeenschap lang aan haar filantropische verleden: de Bernard van Leerhal.
Dit artikel is eerder verschenen in Delf, cultuurhistorisch magazine voor Delft, jaargang 24, no. 4, december 2024.